
Jurisprudentie
AO2026
Datum uitspraak2004-01-16
Datum gepubliceerd2004-01-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308772/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-01-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308772/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 17 november 2003, kenmerk BLMIL/Wm 15942, heeft verweerder besloten het rangeren met gevaarlijke stoffen op het spoorwegemplacement van “ProRail” gelegen op het Stationsplein 1 te Venlo tot 31 mei 2004 te gedogen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 22 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Uitspraak
200308772/1.
Datum uitspraak: 16 januari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de naamloze vennootschap "Railion Nederland N.V.", gevestigd te Utrecht,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2003, kenmerk BLMIL/Wm 15942, heeft verweerder besloten het rangeren met gevaarlijke stoffen op het spoorwegemplacement van “ProRail” gelegen op het Stationsplein 1 te Venlo tot 31 mei 2004 te gedogen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 22 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 januari 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. drs. M.E.F. Staal, advocaat te Utrecht, A.A.G. van Deursen, mr. T.J.J. Kramer en ir. M.W.N.M. den Brok, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.H.J. Klerken, ing. H.C. Klerkx en mr. Zwiebel, ambtenaren van gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht definieert het begrip belanghebbende als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.1. Verzoekster komt als gebruikster van het door “ProRail” geëxploiteerde in Venlo gelegen spoorwegemplacement op tegen een gedoogbesluit waarbij het aan “ProRail” wordt toegestaan om onder bepaalde beperkingen gevaarlijke stoffen op haar inrichting toe te laten. Naar aanleiding van voorwaarde 5 van het gedoogbesluit heeft “ProRail” aan verzoekster in een gebruiksregeling een aantal richtlijnen opgelegd. Deze richtlijnen betekenen, volgens verzoekster, een aanzienlijke inperking van haar vervoerscapaciteit. Verzoekster is van mening dat zij hierdoor onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
2.1.2. Om van een rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te kunnen spreken moet er, onder meer, sprake zijn van een voldoende direct geraakt belang. In de eis van direct geraakt belang komt tot uitdrukking dat er een voldoende causaal verband moet zijn tussen de eigenlijke gevolgen van het besluit en het geraakt zijn van belangen van de belanghebbende.
Ook wanneer het gedoogbesluit de belangen van verzoekster zou raken, laat dat onverlet dat de gevolgen van het gedoogbesluit eerst via de contractuele verhouding tussen verzoekster en de inrichtinghoudster totstandkomen. Aangezien niet het gedoogbesluit maar de daarop gebaseerde wijziging door “ProRail” van de gebruiksregeling van het spoorwegemplacement mogelijkerwijs belangen van verzoekster schaadt. Dit betekent dat verzoekster niet als rechtstreeks belanghebbend in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. Verzoekster zal derhalve niet in haar bezwaren tegen het gedoogbesluit kunnen worden ontvangen. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2004
315.